'Ik heb het gezien. Het is walgelijk.' Dat waren de woorden van pitreporter Henk Terlingen op 29 juli 1973, vandaag (woensdag) precies 47 jaar geleden. Op die bewuste dag eindigde het leven van Roger Williamson, een jonge Brit die erop gebrand was naam te maken in de Formule 1.
Vol goede moed nam hij deel aan de Grand Prix van Nederland, op het gevaarlijke Circuit Zandvoort, maar na acht ronden sloeg het noodlot toe. Zijn band klapte, waarna zijn bolide over de kop sloeg en in een vuurbal eindigde. Hij zat vast in zijn brandende auto, de marshalls konden niets doen en nota bene collega-coureur David Purley trachtte hem te bevrijden, tevergeefs.
Williamsons dood stond symbool voor alles wat er niet deugde aan de veiligheid in de sport en zou van grote invloed blijken te zijn in de verbetering daarvan.
Beelden van de crash uit het archief van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid.
Van polo's naar autogordels
Je zou het haast niet denken, maar het kon voor de dood van Williamson nog onveiliger in de Formule 1. In de jaren vijftig reden coureurs in polo's rond, beschermd door een leren helm in vrijwel open bolides zonder dat ze een gordel omhadden. Het mag gerust bizar genoemd worden dat Cameron Earl in 1952 de eerste coureur was die het leven liet in een Formule 1-bolide, die in die tijd ook wel als een veredelde badkuip gezien werd. In 19450 en 1951 stierf er dus niemand, ondanks het totale gebrek aan bescherming en de enorm hoge snelheden.
Vanaf het begin van de jaren zestig geraakten de technologische ontwikkelingen binnen de Formule 1 in een sneltreinvaart. Auto’s beschikten over steeds krachtigere motoren, ze werden uitgerust met allerlei aerodynamische snufjes en gingen dus steeds maar weer harder. De rijders reden in de zestiger en zeventiger jaren niet meer rond in veredelde badkuipen, maar in bloedsnelle doodskisten.
Het was een combinatie van allerhande factoren die van de Formule 1 een levensgevaarlijke sport maakte. Zoals hierboven beschreven waren de auto's onveilig, de coureurs beschermden zichzelf niet al te goed, al verbeterde dit wel naarmate de jaren vorderden en ook de circuits waren niet veilig. Waar we nu alle vormen van veiligheid, zoals uitloopstroken, vangrails, bandenstapels en medische klinieken, zien, was dat vroeger totaal anders. Sterker nog, veiligheid betekende niets voor de circuits. De baan was vaak een stukje provinciale weg en die werd afgezet met betonnen muren, ijzeren hekjes of zelfs hooibalen.
Vooral dat laatste zorgde voor veel gevaar. Reed een coureur namelijk tegen een hooibaal aan, dan ontstond er vrijwel direct brand. En daar kwam weer een volgend probleem bij kijken, want in de jaren vijftig waren er bijna tot geen brandweerwagens én ambulances te vinden op en rond de circuits. Als die er wel waren, duurde het vaak minuten totdat deze op de plaats delict aankwamen.
Lang werd de dood dan ook als een acceptabel iets beschouwd in de Formule 1. Liever niet natuurlijk, maar het was het risico van het vak. Oud-coureur Jacky Ickx: 'Overleven was geen kwestie van talent, maar van geluk.' Toch kwam er langzamerhand wat meer weerstand richting het gebrek aan veiligheid binnen de sport. Eén van de grote aanjagers daarvan was Jackie Stewart, die naar eigen zeggen meer dan vijftig vrienden verloor op de circuits. Zelf keek hij de dood in de ogen bij een crash op Spa-Francorchamps. Hulp liet lang op zich wachten. 'Als de sport niet voor mij zorgt, doe ik dat zelf wel.'
Stewart zorgde voor zichzelf voor een verwijderbaar stuur en regelde, samen met collega-coureurs, voor een mobiel ziekenhuis dat elke race meeging met het Formule 1-circus. Het voorkwam geen fatale ongelukken, zo stierf Ferrari-coureur Lorenzo Bandini nog in Monaco.
De echte ommekeer bleek de dood van Jim Clark, de legendarische coureur die zelden op een fout te betrappen was. Hij vond de dood nota bene tijdens een Formule 2-race in de bossen van de Hockenheim. 'Als het zelfs Jim Clark kan gebeuren, hoeveel kans hebben wij dan?', zei Chris Amon. Clarks dood zorgde ervoor dat de rijdersvakbond, onder leiding van Jackie Stewart, steeds meer druk uit ging oefenen op de organisatie van de Formule 1. Met succes. Alle coureurs werden voortaan uitgerust met een brandveilig overall, stevige helmen met een dicht vizier en uiteindelijk ook veiligheidsgordels.
De rijdersvakbond, met Stewart als aanjager, bleef strijden voor een veilige Formule 1 en eisten ook veranderingen aan de circuits. Circuiteigenaren stonden niet te popelen om zaken te veranderen, maar in 1969 boekten Stewart en consorten succes toen werd geëist dat Spa-Francorchamps het circuit veiliger moest maken. Dat werd geweigerd en dus weigerden de coureurs op hun beurt te racen. De race kwam er uiteindelijk niet van, met dank aan de boycot.
Ook de FIA ging uiteindelijk mee in de beweging van Stewart en de andere coureurs en begon zelf een rits aan eisen te stellen aan de circuits. Doktoren moesten aanwezig zijn, hooibalen moesten verdwijnen en ook het publiek moest worden beschermd. Voldeden circuits niet aan de eisen, dan kwam er geen race.
Toch ging er van alles mis bij de dood van Williamson, zoals hierboven beschreven. Marshalls hielpen niet, want blusmateriaal was niet bij hande. De race ging gewoon door, ondanks een zwarte rookwolk die het circuit bedekte en de brandweerauto reed, terwijl de race nog bezig was op de baan. Amateurisme ten top en dat kreeg Zandvoort ook te horen. Weer een rits maatregelen omtrent de uitrustingen van marshall bijvoorbeeld.
In de tachtiger jaren was de Formule 1 daadwerkelijk een veel veiligere sport geworden. Al ging het zo nu en dan nog grandioos mis, zoals met de populaire Gilles Villeneuve die stierf voorafgaand aan de Belgische Grand Prix van 1982 op Circuit Zolder. Dat de sport zoveel veiliger geworden is, is niet alleen te danken aan de veiligdheidsregels, maar ook aan de komst van koolfstofvezel.
Formule 1 auto’s waren altijd gemaakt van aluminium, maar daar kwam per 1981 verandering in. De ontwerpers van het team van McLaren ontdekten namelijk dat koolstofvezel veel lichter en steviger is dan aluminium en dus werd de McLaren MP4/1 van dat jaar uitgerust van dat materiaal. Toen ook de monocoque, wat het frame van het chassis is, ging bestaan uit koolstofvezel, zaten coureurs in een onbuigbaar hok wat te allen tijde intact zou blijven bij een crash. Het ergste wat een coureur nu nog kon overkomen was hooguit een gebroken been. Stierf iemand toch, dan moest dat wel een freak incident zijn.
De laatste dertig jaar gebeurden er drie van die freak incidents met Roland Ratzenberger, Ayrton Senna en Jules Bianchi. Eerstgenoemde twee stierven een dramatische dood tijdens de Grand Prix van San Marino van 1994, terwijl twintig jaar later Bianchi het leven liet toen hij met zijn bolide (en hoofd) tegen een shovel aanbotste. Die drie crashen vormden de laatste stappen naar een nagenoeg veilige sport.
Plaats reactie
0 reacties
Je bekijkt nu de reacties waarvoor je een notificatie hebt ontvangen, wil je alle reacties bij dit artikel zien, klik dan op onderstaande knop.
Bekijk alle reacties